Sinds vorige week geldt voor kerken het advies om met niet meer dan dertig mensen samen te komen. De reacties daarop lopen uiteen van begrip tot teleurstelling en boosheid. Het valt ook moeilijk uit te leggen dat kerkgebouwen doordeweeks als museum tien keer meer bezoekers mogen ontvangen dan voor een kerkdienst op zondag. Maar zolang de tweede golf van coronabesmettingen onverminderd doorrolt, valt een versoepeling niet te verwachten. Kerken doen er daarom goed aan opnieuw creatief naar alternatieven te zoeken. Inspiratie daarvoor kunnen ze halen uit eerste-eeuwse praktijken van samenkomen.
De groepsgrootte van vroegchristelijke samenkomsten is lastig te schatten. Het boek Handelingen vermeldt voor Jeruzalem duizenden gelovigen, direct na Pinksteren en ook wanneer Paulus in de lente van 57 n.Chr. terugkeert naar Jeruzalem (Handelingen 21:20). Zij kwamen samen op het tempelplein en verspreid over huizen (Handelingen 5:42). Deze aantallen zijn zo groot dat historici vraagtekens plaatsen bij de juistheid ervan.
Hoe dan ook beschrijft Lucas een opwekking onder het Joodse volk. Een heel andere situatie deed zich voor bij de positie van de groepjes gelovigen die buiten Israël samenkwamen in de dorpen en steden van het Romeinse rijk. In Efeze vermeldt Lucas aanvankelijk een aantal van „ongeveer twaalf mensen" die door Paulus gedoopt werden (Handelingen 19:7). Uit vergelijkend onderzoek met andere groepen die samenkwamen voor de verering van een godheid blijkt dat 15–30 een gangbare grootte was. Ook de personenlijsten uit de brieven van Paulus wijzen eerder op een dergelijke groepsgrootte dan op samenkomsten van honderden mensen.
Dat heeft ook te maken met de plaats van samenkomen. Christenen kwamen op zondagavond samen om met elkaar te eten, waarbij verschillende mensen een bijdrage leverden in de vorm van een opbouwend woord, een profetie of een lied. Tijdens een zondagavondmaaltijd in Troas spreekt Paulus de aanwezige leerlingen lang toe, omdat hij de volgende dag zal vertrekken. Zijn 'preek' duurt zo lang dat Eutychus in de vensterbank in slaap valt en van drie hoog naar beneden valt. Een gebouw met twee verdiepingen wijst op een appartementencomplex (een "insula") waar zeker op de hogere verdiepingen de woonruimtes klein waren (Handelingen 20:7-12). Andere plaatsen van samenkomst waren werkplaatsen van textielbewerkers zoals Prisca en Aquila (Handelingen 18:3). Niet-canonieke bronnen noemen ook het huren van een pakhuis als mogelijkheid. In het gunstigste geval kon de gemeente samenkomen in de eetzaal ("triclinium") van de woning van een rijke gastheer of gastvrouw.
In sommige steden was het aantal christenen wellicht groter dan 15-30 personen, maar dan lag splitsen voor de hand en was er waarschijnlijk geen sprake van massale samenkomsten.
Deze mogelijkheid is ook voor kerken vandaag het overwegen waard.
Veel kerkelijke gemeenten zijn in wijken opgedeeld, die afzonderlijk zouden kunnen samenkomen in geschikte locaties - denk aan schoolgebouwen of wijkcentra, want anders dan de eerste christenen kunnen we nu niet opeengepakt in een huiskamer samenkomen. In ruimere locaties is fysiek contact mogelijk met kernen van dertig personen. Zo'n groep kan met elkaar de maaltijd gebruiken en tegelijk online verbonden zijn met een eredienst die vanuit het kerkgebouw wordt uitgezonden.
In mijn thuisgemeente werd onlangs het avondmaal op deze manier gevierd: de leden die niet in de kerk konden zijn werden opgeroepen om thuis in kleine groepen samen te komen en daar het avondmaal met brood en wijn mee te vieren. Nu de mogelijkheden in huis verder beperkt zijn, zullen we creatief op zoek moeten naar andere locaties.
De inventiviteit van christenen uit de eerste eeuw die op allerlei plekken in kleine groepen samenkwamen, vormt een mooi voorbeeld voor vandaag, waarbij we de zegeningen van de techniek kunnen benutten om als kleine groepen tegelijk een overkoepelende verbondenheid te ervaren.